Ik zag afgelopen week op een camping in Limburg een groep kinderen uit verschillende gezinnen buiten met elkaar spelen, op een veldje voor hun opgeslagen tenten. Het waren in totaal 14 kinderen, variërend in leeftijd van 3 tot 13 jaar. Wat mij het meeste opviel was dat ik geen mobieltje of laptop heb gesignaleerd. Ze speelden nog op de klassieke wijze. En ik dacht: hee, zulke kinderen bestaan nog. En daarna dacht ik: zulke ouders bestaan ook nog.
Ik zag een viertal jongens tafelvoetballen en meteen dacht ik terug aan mijn eigen kinderjaren. Wow, bij het noemen van het woord alleen al voelde ik sentimenten. De romantiek van de camping. Ik zag het weer voor me, ik met mijn broers. Een prachtig tafelvoetbalspel hadden we. Door mijn vader zelf gemaakt. Hij kon hout in vlees veranderen.
Ik raakte meteen weer geëmotioneerd toen ik die jongens bezig zag. Houten mannetjes met een staaf door hun middel, die geen kant op konden. Ze kwamen altijd opdagen. Nooit te laat. Je hoefde ’s avonds niet te posten of ze wel op tijd naar bed gingen. Ze probeerden geen tegenstander een gele kaart aan te naaien. Deze houten poppetjes deden geen raar Afrikaans dansje als ze hadden gescoord. Ze keken alleen maar naar voren en merkten niet eens dat er achter hun rug alweer werd afgetrapt. Ze droegen geen raar brilletje zoals Edgar Davids en hadden ook geen zweetbandje op hun hoofd zoals Memphis Depay. De hardhouten figuurtjes die mijn vader had gesneden, waren lief en sloegen hun vrouwen niet en verwekten geen kinderen bij medespelers. Als we ’s morgens weer gingen tafelvoetballen stonden ze alweer klaar met hun frisgewassen houten broekjes aan.
Later gingen we een stapje verder en kwam het spel subbuteo op de markt. Dat was ook tafelvoetbal maar dan met losse plastic poppetjes op schotelvormige voetjes. Je moest ze zelf met je vingers aansturen op een groen laken ter grootte van een tafel. Urenlang, dagenlang, we speelden soms door tot het donker werd. Gingen we gewoon verder onder het plafondlicht die de spelertjes mooie schaduwen bezorgden. Vincent van Gogh zou meteen zijn ezeltje hebben uitgeklapt als hij dit tafereel zou zien. Stoere jongens om een groene wedstrijdtafel heen, het zweet onder de armen. De geur…
Combinaties, positiespel, het zat er allemaal in. Subtiele vingerbewegingen, begeleid door gekreun van omstanders. Je kon tijdrekken door de bal van tafel te schieten. Ik kan me nog herinneren dat mijn neef bij een lullig opgelopen 0-1 achterstand negentig procent van de tijd op z’n knieën onder het bed aan het zoeken was naar het balletje. Terwijl ik ondertussen met mijn spelertjes het kleine doeltje dichttimmerde. Er was nog geen VAR die het spelbederf van de wedstrijd optelde.
Het ontroerde me toen ik die jongetjes bezig zag op de camping. Ze gingen door totdat er een moeder riep: ‘Jongens, komen jullie eten?’ Net zoals dat bij ons ging. Je kon er op wachten.