Bijna iedereen belt met een mobieltje. “Een zaktillefontje”, zeggen ze in Chaam. De tijd dat we belden met een ‘vast’ telefoontoestel ebt weg. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) bevestigde dat met nieuwe onderzoekscijfers. Zo’n degelijk toestel met draaischijf, hoorn en haak had charme.

Door Berry van Oers

Bakeliet

Wij hadden al vroeg een ‘vaste’ telefoon. Het was een zwart bakelieten exemplaar van de PTT, model ‘standard’. Telefoonloze familieleden en buren kwamen destijds bij ons langs om te telefoneren. ‘Opbellen’ of kortweg ‘bellen’, noemden ze dat. “Maag ik us gaauw efkes bellen Joke”, vroegen ze dan. Soms werden ze teruggebeld. “Tillefòòn!”, riep ma dan over de tuin naar de buren.

Wandtelefoon

Later kregen we een moderne lichtgrijze PTT-telefoon type T65, gevolgd door een futuristisch toestel met druktoetsen. Jan koos voor een wandtelefoon, zodat ‘klein Jantje’ niet bij de hoorn kon. De wandtelefoon hing in de gang bij de voordeur. Daar kon je in alle rust telefoneren, want iedereen kwam altijd achterom.

Verrassing

We draaiden het nummer via de kiesschijf van de telefoon en spraken door de hoorn die we van de haak haalden. Wanneer de telefoon ‘afging’ renden we allemaal op het toestel af. We wisten immers niet voor wie het telefoontje bedoeld was. Ook wisten we niet wie er opbelde. Dat was altijd weer een verrassing. Soms rinkelde de telefoon als we net in bad of op de WC zaten. “Dèh zulde aaltij zien”, zei ma dan.

Ophangen

Alleen als het echt nodig was belden we op. Gezellig bijkletsen was er niet bij. “Daor is ne tillefòòn ommes nie veur”, zei pa. Wie de verleiding niet kon weerstaan, kreeg ‘de hoorn op de haak’. ‘Ophangen”, noemden ze dat. Een telefoongesprek werd zorgvuldig voorbereid. Dientje schreef de vraag eerst op papier om te oefenen.

Boeken

De telefoonnummers zochten we op in dikke telefoonboeken. Wij zaten trouwens geregeld zonder telefoonboeken. We maakten er carnavalspoppen van en sterke Jos nam de boeken mee om te oefenen voor ‘de sterkste man’. “Agge ze goed vasthet scheurde ze mee gemak deurmidden”, beweerde hij.

Klapper

Later hadden wij een handige alfabetische telefoonklapper waarin we de nummers van bekenden noteerden. Afijn, wanneer dan eindelijk alles klaar was kon er opgebeld worden. Er bestond de kans dat ze aan de andere kant niet thuis waren. “Dèh zulde aaltij zien”, zei ma. De volgende dag begon het spel dan weer van vooraf aan.

Zwart

Toon was er eentje van toen de telefoontoestellen nog zwart waren, de postkantoren blauw, de telefooncellen groen, de brievenbussen rood, de treinen geel, de bussen bruin, de lampenkappen oranje en de televisies zwartwit. Toon wilde geen zaktelefoontje hebben. Dat veranderde pas geleden toen hij autopech had en er niemand stopte omdat men dacht dat hij een mobieltje had.

Vlaggetje

Pa stond ooit op een avond met een kapotte auto langs de Bosscheweg bij Tilburg. Maar hij was goed voorbereid. Pa had altijd een geel vlaggetje in zijn ‘Peusio’ liggen, zoals iedereen in die tijd. Dat bond hij die avond vast aan de radioantenne van de auto. Dan kon de man van de ANWB zien dat hij hulp nodig had. Maar de ANWB-man nam die avond een andere route. “Dèh zulde aaltij zien”, zei pa.