In de winter kregen we van ma een borstrok aan. “Zelf gebraaid”, zei ze. Die trokken we aan onder onze trui. “Ok himmaol zelf gebraaid”, zei ze. Naast borstrokken en truien breidde ma dassen, sokken, wanten en mutsen. Ze hielpen ons de winters door. En die waren toen heel koud en lang.

Door Berry van Oers

Bloemen

Pa omwikkelde de waterleidingbuizen met oude kranten zodat ze niet bevroren. Ma haalde de winterdekens uit de kist. “Hou doew sokken mar aon”, zei ze dan en gaf een kruik mee naar boven. Als we ’s morgens wakker werden, toen we nog achter de toren woonden, stonden de bloemen op de ramen. We tekenden die prachtige ijsbloemen na in onze schetsboek.

Wonder

Iedere avond als we naar bed gingen keken we uit naar die mooie ijsboeketten op de ramen in de vroege morgen. Het begon met een klein ijskristalletje. Hoe meer vocht we uitademden hoe harder de ijsbloemen groeiden. Hoe langzamer de ruiten bevroren hoe mooier ’s morgens de ijsbloemen waren. Geen enkele bloem op de ramen was hetzelfde. We genoten heel de winter van dat mooie wonder van de natuur.

Kijkgaatje

Het beste was dat je alleen sliep. Wanneer je de slaapkamer met meerderen deelde kwam er te veel condens op de ramen en veranderden de ijsbloemen in ijsmos en kon je er niet meer doorheen kijken. Om ’s morgens te kunnen zien of er buiten al sneeuw lag duwde Kiske ooit zijn warme tong tegen het bevroren raam om een kijkgaatje te maken. Maar toen zijn tong bleef vastzitten ‘kweek’ hij heel de buurt bij elkaar. “Ge mot oewen werreme aosem gebruiken om een kijkgatje te maoken”, leerde ma ons.

Kachelpoets

Nadat we uitgekeken waren op de bloemen op de ramen gingen we naar beneden. In de keuken had pa de kachel al aangemaakt met mastappels. Daar gooide ma dan eierkolen boven op. Er ging niets boven de warmte van die gloeiende kolen. Als de kachel goed heet was bracht ma de melk daarop aan de kook. Op een keer liet ze de melk overkoken met alle gevolgen van dien. Met pa’s plamuurmes schraapte ma het aangekoekte kooksel van de kachel. “Een bietje kachelpoets erover en dan ziedde er ommes niks mir van”, zei ze dan.

Sneeuwvlokje

Bij de warme kolenkachel in de keuken kregen we een Ligakoek of een bord Brintapap. Daarna sleeden we met de slee naar school. Het sneeuwde toen elke winter en de sneeuw bleef wekenlang liggen. ’s Avonds in het licht van de lantaarnpaal zagen we de sneeuwvlokjes naar beneden dwarrelen. We probeerden zo’n vlokje dan te volgen tot het de grond raakte.

Einde

Toen we verhuisden naar d’n Berg betekende dat het einde van de bloemen op de ruiten. De moderne tijd brak aan. We kregen dubbel glas en centrale verwarming. “Ik vein het niks die centraole verwerreming mee dieje droge lucht”, zei ma dan hoestend. Later hing ze waterbakjes aan de radiatoren. Er groeiden voortaan alleen nog bloemen in de winter op de ruiten van pa’s Peusio. Het was ook het einde van de kachelpoets. Ma kreeg een tweepits gasstelletje, gevolgd door een vierpits totdat er een gasfornuis de keuken werd binnengereden.

Oudejaarsavond

Als het eenmaal Kerstmis was geweest kregen de Chamenaren het op hun heupen. Nog even bellen. Nog gauw wat betalen. Nog rap wat rechtzetten. Nog vlug wat afwerken. Nog snel wat doen wat ze waren vergeten. “Het kan nog net veur het end van het jaor”, zeiden ze dan. Op oudejaarsavond mochten we opblijven tot het nieuwe jaar om twaalf uur ’s nachts begon. We vochten tegen de slaap maar we bleven wakker. We hoorden nu immers voor even bij de groten.