Wanneer het najaar aanbrak was er iedere week wel ergens een dropping. In de donkere avonduren werden de uilen in de bossen en de konijnen op de velden dan opgeschrikt door loslopende jongelui. Ze waren in het midden van nergens gedropt en op zoek naar snert.

Door Berry van Oers

KPJ

Op een koude vrijdagavond moesten ook wij eraan geloven. De Katholieke Plattelands Jongeren, beter bekend als de KPJ, hadden weer eens een dropping georganiseerd. Al wekenlang stond het aangekondigd in het ‘Baols Kraantje’. Wij waren geen lid van de KPJ maar mochten toch mee gaan droppen als introducee.

Snert

We hadden eigenlijk niet veel zin in die dropping maar Sjaokske beloofde dat er bij terugkomst gratis erwtensoep was. “Zon bordje snert lus ik ommes ok wel”, zei Tontje. “Rietje gaot ok mee”, wist Kiske. Zodoende meldden we ons op die vrijdagavond tegen acht uur in ’t Turp. “Ge mot n’n das, n’n wienterjas en lèèrzen aondoen”, instrueerde Sjaokske ons vooraf.

Geblindeerd

Om klokslag acht uur reden twee volkswagenbusjes voor. De ramen waren met zwart landbouwplastic geblindeerd. In elk busje was plaats voor twintig personen omdat er geen stoelen of banken aanwezig waren. We moesten op de platte bodem zitten en hielden in de gaten of er toch niet iemand stiekem door een spleetje naar buiten keek.

Onbekende

Het busje waar wij in zaten reed een paar keer op en neer door de Dorpsstraat en sloeg toen af het onbekende tegemoet. “We gaon de Gielseweg in”, dacht Tontje. “Neie, het is d’n Ellecotseweg”, meende Kriesje. Na een aantal kilometers begon het busje te klotsen. “We rijen nou op ’n zaandbaon”, legde Kiske uit. Telkens in een bocht belandde hij per ongeluk tegen Rietje aan.

Weerwolf

Het busje stopte midden op een bospad. Er was nergens een lampje te zien, maar gelukkig was het volle maan. “Bedèème komt de weerwolf”, zei Kiske tegen Rietje. We liepen over het bospad op zoek naar een kerktoren. “As we die zien kunnen we daor naor toe lòpen en zen we ommes zo bij de snert”, wist Girtje. “M’n jatten tientelen”, klaagde Kiske en warmde ze op aan Rietje.

Knijpkatje

Toen we bij de weilanden kwamen zagen we in de verte een kerktoren. “Nondeju”, riep Pietje. Hij had zijn schoenen ondergeschept in een oude koeienvlaai. “Had nou toch mar lèèrzen aangedaon”, zei Wimke. Over de sloot springen in het donker viel nog niet mee. Kiske lichtte Rietje bij met zijn knijpkatje. Bij een boerderij waar licht brandde klopten we aan om te vragen waar we waren. “Ge zet op ’t Ostenend”, zei de boer. “Agge lienksaf gaot komde vaneiges in Mèèl!”

Kerktoren

“Bukken”, riep Tontje en ging als eerste onder de ‘piendraod’ door. Via het Slikgat en het Rondeel kwamen we aan bij de kerktoren van Meerle. Vandaaruit kenden we de weg en liepen we Nederland binnen langs Grazen. Een uur later arriveerden we in Chaam waar de erwtensoep stond te wachten. “Ik gaoi nòòt nie mir mee”, zei Rietje.